Interview Hanneke Groenteman

Hanneke Groenteman (1939) is op hoge leeftijd nog een graag geziene gast in de landelijke media. De uitgesproken linkse feministe is journaliste, schrijfster en televisiepresentator. We kennen haar bijvoorbeeld als tafeldame bij De Wereld Draait door, Sterren op het doek, De plantage, Zomergasten, als gast bij vele podcasts, en kunst- en cultuurprogramma’s.


Hanneke werd geboren in een Joods gezin in de Amsterdamse Rivierenbuurt waar ze als peuter in de oorlog moest onderduiken. Na de Tweede Wereldoorlog groeide zij op in Amsterdam. Zij studeerde Frans, en werkte daarna jaren als journaliste bij onder andere het Parool. In 1975 ging ze voor de VARA werken en later voor de VPRO. Ze schreef drie boeken. Hanneke heeft één zoon, Gijs Groenteman die ook journalist is, en vier kleinkinderen. 

Oud worden: vaker alleen zijn en minder moeten

Ouder worden is een natuurlijk proces. Je zou je er niet tegen moeten verzetten, maar dat vind ik makkelijker gezegd dan gedaan. Je kijkt toch vaak met weemoed terug naar je jongere jaren. Dat doe ik nu met mijn 84 jaar, maar ook op je veertigste kun je die weemoed voelen. Oud worden heeft gelukkig wel voordelen voor mij. Zo vind ik het bijvoorbeeld geen probleem meer om alleen te zijn. Ik verveel me nooit. Sterker nog: Ik heb het ongelooflijk druk. Ik lees iedere dag de krant, volg het nieuws op internet en ik heb altijd boeken die ik nog moet lezen. Ik heb het drukker dan ooit. 

Een ander voordeel van oud worden: ik moet minder. Als je jonger bent, moet je altijd zo veel. Naar school, studeren, werken, je kinderen opvoeden. Dan heb je vaak behoefte aan even helemaal niets, even pas op de plaats maken. Als je ouder bent, bén je op die plaats, en ga je daar ook niet meer weg. Het nietsdoen krijgt dan een hele andere vorm.

Het hoeft niet altijd groots en meeslepends

‘Was ik maar met een dikke joint naar Afghanistan gegaan’, denk ik wel eens. Maar eigenlijk ben ik een heel tevreden mens. Ik woon nog steeds in de buurt van mijn geboorteplaats en ik kan veel thuis zijn. Veel fantasie heb ik niet, ik ben niet van het avontuur en houd helemaal niet van reizen. Dat is bijna gek om te zeggen tegenwoordig waar mensen hun best doen juist zoveel mogelijk te reizen. Ik denk dat jongeren nu veel beter weten hoe ze van het leven kunnen genieten. Ik zie het aan mijn kleindochter. Zij gaat naar elk festival, werkt in het café en gaat op reis. Wij hoeven jongeren niets te leren over hedonisme. 

“Op zoek naar avontuur, in je eentje gaan rondreizen door Marokko”. Ik ben daar niet snel jaloers op. Ik wil niet veel en ik heb ook niet het idee dat ik dingen mis. Dan ben je snel tevreden. Ik ben een realist, ik verdien niet veel, maar ik heb een mooi huis in Amsterdam en ik kan mijn kleinkinderen verwennen. Meer zou ik niet willen. FOMO (Fear Of Missing Out) ken ik alleen op cultureel gebied. Zo zou ik het liefst alle voorstellingen en films willen zien en heb ik altijd stapels ongelezen boeken in huis. 

Vriendschap versus familie 

Na familie zijn vriendschappen zijn het belangrijkste in mijn leven. Mijn familie is voor mij onvoorwaardelijke liefde. Een ongelofelijke verbondenheid, met alle ups en downs die daarbij komen. Wil je met je familie breken, dan moet je het wel erg bont maken. Een vriendschap is wat dat betreft ingewikkelder. Die zeg je nooit op, maak je nooit uit. Wel kan een vriendschap soms na vele gezonde jaren langzaam uitdoven. De etentjes en belletjes worden geleidelijk minder. Tot je ineens beseft dat de vriendschap van twintig jaar er niet meer is. Vriendschappen die blijven, veranderen in de loop van de tijd. De rek raakt eruit, je gaat er minder op uit met elkaar. Zo had ik vroeger veel vrienden met wie ik ging eten. Die afspraken hielden zuurstof in de vriendschap. Werden de etentjes minder, dan verdwenen de vriendschappen langzamerhand. Soms dacht ik: ‘zo veel stelde die vriendschap dus ook niet voor.’ 

Er niet bij hoeven horen, maar wel bang zijn om in de steek gelaten te worden

Van jongs af aan ben ik altijd een beetje bang geweest om in de steek gelaten te worden. Ik ben niet iemand met een rotsvast vertrouwen in anderen. Ik twijfel of mensen loyaal aan mij zijn. Of ze wel net zo veel van mij houden als ik van hen. Dus als ik een tijdje niets van iemand hoor, denk ik meteen dat het over is. Tegelijkertijd heb ik niet echt de behoefte overal bij te willen horen. Al heeft iedereen, ook ik, natuurlijk de behoefte érgens bij te horen. Zoals elk groepsdier. Door de ontkerkelijking zijn veel mensen op zoek naar een andere vorm van verbondenheid. Als je bij een kerkelijke gemeenschap zit, dan is het meteen duidelijk: je hoort erbij. Maar als je geen deel uitmaakt van een vaste gemeenschap, is het ineens niet meer zo duidelijk waar je nu precies bij hoort.

Mensen gaan op zoek naar iets anders. Ik zou zelf best wel bij een gemeenschap willen horen die niet gelovig is, geen God, maar wel gezamenlijke activiteiten en rituelen. Wat dat betreft lijkt het leven in een bejaardentehuis mij best gezellig. Lekker iedere dag samen klaverjassen. 

Zo min mogelijk spijt, schuld en schaamte

Er zijn die S’en die ik naar vind: spijt, schuld en schaamte. Die gevoelens zijn verschrikkelijke fenomenen en van alle drie zou ik willen dat er ik geen last van had. Je hebt er helemaal niets aan. Rationeel weet je: je hoeft geen spijt van iets te hebben. Aan het verleden kun je toch niets veranderen. Toch blijft spijt soms sluimerend aanwezig. Waar ik spijt van heb? Misschien van de beslissing om te stoppen met het programma ‘De plantage’. Ik had het inmiddels acht jaar gepresenteerd en het begon me te vervelen. Ik had alle kunstenaars wel gesproken, dacht ik, en vond het tijd voor een nieuwe uitdaging. Maar daarna is er nooit meer zo’n leuk programma op mijn pad gekomen. Is dat spijt? Misschien niet echt, het was sowieso een keer afgelopen. Maar achteraf had ik wel een andere beslissing gemaakt. 

Gelukkig heb ik geen spijt van grote beslissingen. 

Ik heb nog steeds vaak een schuldgevoel over de meest onzinnige dingen. Ik kom vaak in Callantsoog. Daar heb ik een huisje en maak ik wel eens een leuk praatje met iemand. Maar ik ga me al schuldig voelen als ik niet heel snel daarna weer een keer op de koffie ga. De hele tijd dat knagende gevoel dat ik eigenlijk iets zou moeten doen. Terwijl: twee maanden geleden kénde ik die mensen niet eens. Ik denk dat dat sluimerende schuldgevoel van mijn ouders komt. Ik ben opgevoed met ouders die dat soort omgangsvormen belangrijk vonden. 

Ik was natuurlijk een oorlogskind dat zich altijd probeerde aan te passen aan anderen. Ik was twee jaar oud toen ik zonder mijn ouders moest onderduiken. Daar is de schaamte bij mij ontstaan. De schaamte om Joods te zijn, om anders te zijn. Mijn pleegzusjes noemde mij ‘die neger met snor’. Sta je dan, als kleuter. Ik voelde me vreselijk. Die schaamte heb ik mijn hele leven gehouden en gaat soms echt te ver. Ik durf prima op televisie te komen, maar ik ga bijvoorbeeld echt niet alleen een café in. Bang dat mensen me zien en dingen van me denken. Ondanks dat ik weet dat mensen helemaal niet op mij letten. Tegelijkertijd is die schaamte is bij mij wel zinvol. Zonder zou ik waarschijnlijk erg onaangepast gedrag vertonen. Maar het weerhoudt me soms ook om dingen te doen. Ik ben al mijn hele leven op zoek naar die balans. 

Wees zorgvuldig met je ouders 

Wat ik wel spijtig vind – ook al heb ik hier geen echte spijt van – is dat ik niet zorgvuldiger met mijn ouders om ben gegaan. Mijn ouders waren schatten, maar ik was altijd bezig, ik was altijd te druk. Met mijn carrière, met mijn kind. We hadden een fijne band, we spraken veel. Maar altijd over die lekkere lasagneschotel, nooit over de oorlog. Terwijl die oorlog natuurlijk een enorme invloed heeft gehad op onze levens. Ik heb apart van mijn ouders ondergedoken gezeten en zag ze pas weer toen ik zes was. Ik herkende ze niet meer. Daarna moesten we leren hoe we ‘normaal’ moesten leven. “Die is niet teruggekomen”, was het enige wat er gezegd werd over de oorlog. Ik begreep daar niets van. Waar waren ze dan heen gegaan? Nu had ik heel graag willen weten hoe het was voor mijn vader. Die heeft zijn ouders afgevoerd zien worden naar een concentratiekamp. Hoe ging dat precies? Waar hebben ze ondergedoken gezeten? Hoe was dat voor ze? Ik heb het één keer aan mijn moeder gevraagd. Zij vroeg me dat “nooit meer te doen”. Het was té pijnlijk.

Mijn tip voor iedereen met ouders: interview ze eens. Zoals je voor een achtergrondartikel zou doen. Wie is die persoon nu echt? Wat houdt hen bezig? Ik heb bij Jan en alleman persoonlijke intieme dingen geprobeerd te ontlokken, maar bij mijn eigen ouders heb ik dat nooit gedaan. 

Misschien zit je zelf wel in een fase waarin je je ouders een stel losers vindt, maar voor je het weet zijn ze er niet meer. Onder het mom van een interview kun je intieme vragen stellen die anders niet gelegitimeerd voelen. Dat kun je trouwens ook prima met je kinderen doen. Mijn zoon Gijs doet dat ook. Hij vraagt zijn kinderen bijvoorbeeld waarom ze humeurig zijn. Als je oprechte vragen stelt, krijgt je ook oprechte antwoorden.